Het vuil en de stad



Voor wie niet beter weet, is Kinshasa een strakke, schoongeveegde en opgepoetste stad. Zo’n ‘booming town’ waar het Nieuwe Afrika wortel heeft geschoten; het Afrika dat zich weerspiegelt in glossy magazines, in economische groeicijfers die in Europa al decennia niet meer gehaald worden, in een nieuwe welverdienende klasse die zich een Hummer, Pajero of ander duur fourwheel voertuig kan veroorloven: nieuw en cash betaald.

Jazeker, dat Afrika bestaat. Ik zie het dagelijks aan mij voorbij glijden, rijden, zoeven en zwaaien. Weliswaar niet onderaan mijn balkon, maar ik hoef maar vijf minuten te hobbelen in een aftandse taxi (zonder airco, maar de raampjes wijd open) en ik sta op de ‘Boulevard 30 Juin’, die het westen van het centrum van Kinshasa over een lengte van een kilometer of vier verbindt met het oosten. Deze achtbaans gladde asfalt baan (vier heen, vier terug) is tevens de zuidelijke scheidslijn van rijkdom en rommel, van welvaart en achterbuurt, van geluk en misgegrepen. 

De Boulevard – die in de volksmond ook zo wordt genoemd – is enkele jaren geleden met Chinees geld door Chinese arbeiders (dat zijn door Being uitgezonden dwangarbeiders) aangelegd en met het asfalt wat over was, zijn de omliggende zijwegen en buurten geplaveid. Niet voor niets natuurlijk: de Chinezen halen nu alle diamanten, olie, goud, koper en andere rijkdommen uit het land – voort wat, hoort wat.

Centre ville’  is niettemin dankzij de vaardige Chinese handen een geciviliseerde, schoongeveegde en ontwikkelde wijk geworden: deze gemeente Gombe wordt bevolkt door de Congolezen in goede doen, de president voorop (hij heeft er zowel zijn residentie als zijn werkpaleis), de expats, de bureaus van de internationale NGO’s, Verenigde Naties en ambassades.

Voor wie niet beter weet, is dit het Kinshasa van de 21ste eeuw.  Voor wie niet verder kijkt, moet ik eigenlijk zeggen. Want net ten zuiden van de Boulevard liggen de uitgestrekte ‘quartiers’, de onafzienbare wijken waar het gewone Congolese volk woont, de ‘Kinois.

Voor hen geen geasfalteerde straten, maar zanderige pistes met meters diepe gaten, waar zich in de regentijd enorme vijvers van diepbruin stinkend water vormen.  Aan de rand van de straten hopen zich bergen vuil; een smerigheid die zich moeilijk laat beschrijven. Het is een onafzienbare berg grijsbruine smurrie waarin het slijk van de stad al dagen, weken en maanden gist en borrelt. Elf miljoen inwoners en niemand weet waar hij zijn afval moet laten, of nee, niemand weet beter want er is in de ‘cite’ – zoals al die tientallen verzamelde wijken buiten het stadscentrum Gombe heten – geen andere plek dan de straat: voor het metershoge, tientallen kilometers lange vuil, met een walmende stank die diep doordringt in de aanpalende winkeltjes, woningen. De stank van het vuil wordt slechts overtroffen door misselijkmakende verrotting die uit de open riolen opstijgt.

De ‘Kinois’, ze wonen er naast, tussen en boven, soms zelfs onder. Natuurlijk, ze zijn zelf de veroorzakers van het vuil, de drek, maar ze hebben geen keus. Er is geen afvalophaaldienst zoals in Gombe: zwoegende mannetjes achter uitpuilende handkarren, die hun stinkende last vervolgens lossen in diezelfde ’cite’...

Het vuil en de stad; de walgelijke stank en de zoete geur van bougainville; grijsbruine smurrie en zwartgepolijst asfalt;  fufu en croissants; Lingala en Frans (Belgisch Frans, maar toch...): de tegenstellingen van wat zich ten zuiden van de Boulevard voordoet en ten noorden zijn zo schrijnend breed of, beter gezegd, zo weerzinwekkend langs als de rivier de Congo.  Voor wie niet beter weet, bestaat Kinshasa uit het parfum bougainville, zwartgepolijst asfalt, croissants en (Belgisch) Frans. Er zijn er velen – vooral de expats, de diplomaten, de hulpverleners, de VN-medewerkers – die werkelijk niet beter weten, omdat ze niet verder willen kijken, niet verder durven te kijken.

Er is nog een markant verschil, dat mij telkens weer frappeert. Tussen al die vies stinkende smerigheid, dat walmende weerzinwekkende vuil, de kapotte straten, gulpende bruine open riolen, wrakkige woninkjes daar lopen, nee schrijden de Congolezen zo waardig, zo fantastisch gekleed en smaakvol opgemaakt. Hun strakke witte jeans zonder spatje vuil, hun vlekkeloze T-shirts, kleurige bloesjes, sexy rokken, op glimmend gepoetste pumps. Geen idee hoe ze dat voor elkaar krijgen, hoe ze zichzelf en hun kleren zo schoon houden in die wereld vol drek om hen heen. In die strakke spetterende schone en zeer eigentijdse kleding, de vrouwen met weelderige pruiken, de mannen onveranderd met zonnebril op neus of voorhoofd. Het doet het vuil om hen heen verbleken, omdat ze er zelf overheen stappen alsof het niet bestaat. En als ik naar hen kijk, verdampt de stank, verdwijnt de vuilnisberg... voor even toch.

Ten noorden van de Boulevard een totaal straatbeeld. Geen strakke jeans, hoge pumps, sexy T-shirts in een decor van bruingrijs vuil. Maar tegen een achtergrond van bougainville en weelderig wuivende palmen stappen ze hevig zwetend voort:  de bermuda broeken, bloemige overhemden die dikke buiken omspannen, bleke kale hoofden of rieten hoedjes op blond gepermanente haardossen. De mannen en vrouwen van de expatgemeenschap – zonder het te willen of te weten vervuilen ze het o zo kleurige, elegante straatbeeld van Kinshasa. 




Comments

No comments posted

Your comment


ANTI-SPAM:






Overview