Hoop voor Afrika (en mijn computer)



 

Mijn computer was kapot. Dat verklaart ook direct waarom er al een paar dagen geen vers blog is verschenen. Ik stond  die morgen op, dronk koffie (Nescafe met heet water), at uit een schaaltje cornflakes en drukte op de startknop van de Toshiba – een tweedehands laptopje van de zaak. Nada, niets, geen sjoege, nul komma nul.

Was ik nu in Nederland of Belgie geweest, dan had ik het volgende meegemaakt.

Computer in een tas, op naar de computerzaak.

‘’Dag meneer, wat kan ik voor u doen’’, zegt de Compuservice, Paradigit of whatever.

Probleem uitgelegd.

‘’Ah, laten we eens kijken’’, zegt de verkoper met een bezorgde blik, maar toch ook op een toon van een deskundige die dit soort klusjes dagelijks bij de hand heeft. Hij drukt op de startknop: nada, niets, geen sjoege, nul komma nul.

‘’Tja...’’, serieus veinzende toon, peinzende blik. ‘’Ik vrees dat we dat hier niet kunnen verhelpen. We zullen hem opsturen naar de fabriek... gaat een week of zes duren, denk ik.’’

Wat het gaat kosten, die zes weken durende reparatie vraagt de klant.

De verkoper zegt dan wat meewarig. ‘’Ik kan het niet met zekerheid zeggen, maar toch gauw een paar honderd euro... hoe oud is uw laptop? Ah, ik zie het al, een jaar of twee. Als ik u was, zou ik gewoon een nieuwe kopen. Kijk, daar in de etalage staat een leuke aanbieding...’’

Gelukkig woon ik niet in Nederland of Belgie, nu even niet. Ik verblijf in Kinshasa. Daar verloopt dit theaterstukje als volgt.

Een kennis van een kennis heeft verstand van computers, hij is student informatica, jaja, dat bestaat hier in Kinshasa, geen paniek. We rijden er naar toe, hij woont in een studentenkamer op een enorme en vooral uiterst rommelige campus. Slonzige appartements gebouwen van vijf verdiepingen, waartussen hoog opgeschoten verdord gras, vuil en betonnen fundamenten, van wat ooit eens was of nog zal worden. Rond de gebouwen een wir war van boetiekjes, etenskraampjes, geldwisselaars, telefoonkaartverkopers.

We beklimmen een betonnen trap van een van de studentengebouwen: een walm van urine waait ons tegemoet. Niet inademen, gewoon doorlopen. De informatica specialist verblijft met zeven andere studenten in een hok van vijf bij drie meter: vier stapelbedden (van elk twee dus), een hoop rommel die het beschijven niet waard, een eenpits gasstel waarop een jongen omelet met uien bakt, kortom: een studentenkamer zoals overal op de wereld.

De computer techneut zit op een plastic stoeltje met om hem heen een batterij aan computers, onderdelen en printers. Hij laat al het werk direct uit zijn handen vallen: een blanke met een kapotte computer is kassa. Dat wist ik van tevoren ook wel, maar ik wist en weet ook dat het nog altijd aanzienlijk minder kassa is dan de Paradigits en dergelijke in het Noorden.

Computer specialist heeft bovendien binnen een minuut de oorzaak van het probleem vastgesteld en besteedt dan een ruim uur om de Toshiba geheel uit elkaar te schroeven. Wat rest is een hoop plastic en ijzeren draadjes: plotseling is zo’n apparaat een stuk minder indrukwekkende technologie geworden. Met 100 dollar op zak gaat computer specialist op stap om ergens in de krochten van Kinshasa het gebroken onderdeel te vervangen (voor de techneuten onder u: de voeding van de electricteit van de computer).

In de tussentijd word ik aangeklampt door een hele batterij aan studenten. Jonge jongens, stuk voor stuk (als je dat zo mag zeggen) intelligent, weetgierig en niet zonder schroom, die fisale economie, informatica, marketing of rechten studeren.  Allemaal jongens, maar dat is toeval, of ook weer niet. Ik zit in een studentenkamer van de jongensflat, en daar wonen nu eenmaal alleen maar jongens. Aan de overzijde van een schraal grasveld staat de meisjesflat. Meisjes mogen wel bij de jongens op bezoek komen, maar omgekeerd is dat ten strengste verboden en daar wordt zwaar op gecontroleerd. Ik vind dat een uitstekende maatregel.

We houden leuke gesprekken, de studenten en ik. Een van hen maakt zich vrolijk boos over  mijn blanke aanwezigheid. Vrolijk:, omdat hij kalm blijft, boos omdat hij blanken verwijt dat ze tot op de dag van vandaag Afrika koloniseren.  Omdat ik blank ben, richt zijn verontwaardiging zich op mij. Ik vind dat allemaal best. Voor een deel geef ik hem gelijk: wij blanken – ik citeer zijn opvattingen een beetje vrij – houden zijn regering in het zadel en laten die vallen als het niet meer uitkomt. Wij blanken plunderen het land leeg, ‘’nou ja de Chinezen ook en dat zijn geen blanken’’, geeft hij zelf toe.

Ik ben het niet met hem eens als hij zijn onderwerp verandert en zegt dat alleen Afrikanen voor het Internationale Strafhof worden gesleept. ‘’Maar er zijn toch alleen Afrikanen’’, zegt hij boos. Zeker, maar ze zitten daar niet vast omdat ze Afrikanen zijn, maar omdat ze misdaden tegen de mensheid hebben gepleegd, of daarvan worden verdacht. En, voeg ik daaraan toe, je kunt het de Internationale Gemeenschap niet kwalijk nemen dat ze daarvoor worden vervolgd, want de Afrikanen zijn zelf lid van die gemeenschap.

Als hij merkt dat ik me geen schuldgevoel laat aanpraten en me evenmin van mijn stuk laat brengen, bindt hij wat in. Kijk, zeg ik tot slot: als je mij aanpreekt op mijn blanke huid en zegt dat alle blanken Afrikanen inferieur vinden (dat heeft hij zoijuist letterlijk zo gezegd), dan is dat niet alleen onjuist, maar eigenlijk ook een vorm van racisme, dat hij mij en mijn blanke soortgenoten nu juist van verwijt. Hij kijkt me ongelovig aan. Ik wil graag beoordeeld worden op wie ik ben en wat ik doe, zeg ik, net als jij.

Hij knikt bedeesd. Dan zegt hij wat hij eigenlijk al die hele tijd had willen zeggen. ‘’Weet u waarom ik hier woon’’, en hij wijst naar de armzalige en stinkende kamer waarin we zitten. ‘’Dat is omdat mijn vader geen geld heeft om mijn buskaartje te betalen. Dus moet ik hier blijven. Ik krijg van thuis nog geen geld om kleding te kopen, om studieboeken aan te schaffen. Ik moet het zelf zien te rooien en ik heb geen idee hoe.’’ Hij zucht en ik zie in zijn ogen dat hij van mij geen geld verlangt, dat hij het daarom niet gezegd heeft. Hij zou graag naar Europa, naar Amerika gaan, een verhaal dat ik al honderden keren van honderden leefijdsgenoten heb gehoord. Wat het verhaal overigens niet minder serieus en erg maakt, integendeel. ‘’Bij jullie kan alles wat hier niet kan. Daar krijg ik en baan als ik gestudeerd heb. Hier heeft studeren geen zin om een baan te vinden.’’

Ik zeg dat daar de oplossing niet ligt, nuet alleen omdat zijn beeld van Europa niet klopt. Maar vooral omdat Afrika nu juist heel erg behoefte heeft aan afgestudeerde jongeren zoals hij. Omdat alleen zij de toekomst van Afrika bepalen en die dus beter kunnen maken, een regering kunnen vormen die echt wat voor de mensen hier betekent. Hij kijkt me met kleine ogen aan. ‘’Hoe lang bent u eigenlijk al in Congo?’’, vraagt hij. Ik geef hem een eerlijk antwoord. ‘’Weet u wat er met mij gebeurt als ik hier wat wil veranderen in mijn land? Als ik echt de straat op ga, met al mijn kameraden hier? Dan worden we vermoord. Door de machthebbers, door de ‘esprit de mort’. Dat is de reden dat hier niets verandert, omdat niemand durft.’’

Ik vind het een moedige uitspraak en tegelijk ook laf, het is in ieder geval een eerlijk antwoord. Dan zegt hij: ‘’We rekenen op u, de blanken, om een verandering te helpen doorvoeren. Jullie blanken hebben de macht, de middelen.’’ Ik glimlach en zeg dat de tijd van kolonisatie voorbij is en dat Congo en vooral jonge Congolezen nu toch eindelijk eens zelfstandig moeten worden. Het is makkelijk om dit te zeggen als je zelf in een luxe situatie verkeert, zoals ik. Maar daarom nog wel waar.

Als de avond is gevallen, komt de computer specialist naar mijn huis, een tas vol losse onderdelen bij zich. Van al die onderdelen zet hij nauwgezet en heel geduldig in ruim drie uur tijd de computer weer helemaal in elkaar – we zien het samen 0-5 worden voor Frankrijk en daarna scoort Zwitserland geloof ik nog een keertje.

Tenslotte drukt hij op de startknop en het scherm licht op. Ik ben heel tevreden, de computer jongen ook, en niet alleen om het bedrag dat hij deze dag heeft verdiend. Hij heeft gedaan wat hem gevraagd werd te doen. Als alle jonge Afrikanen waren zoals hij, denk ik, dan zag dat continent er een stuk anders uit. Beter, jazeker. Filosofische gedachten, maar dat mag toch wel, nu ik ze weer op een toetsenbordje kan rammelen?

 




Comments

evelien groeninkZondag 22 Juni - 08:35 

Beste Jeroen,

Je schrijft 'als alle jonge Afrikanen waren zoals hij.' Hoe weet je dat ze dat niet zijn? Alle jonge Afrikanen breien er niets van, behalve deze? Dat bedoelde je vast niet. Is niet een betere vraag: wat kan de buitenstaander doen, qua solidariteit, om jonge capabele Afrikanen die verandering willen te steunen tegen de obstakels waar zij tegenaan lopen? Jouw computer-reparateur noemde er een aantal. Lees ook de nieuwe ZAM Chronicle, met Bart Luirink's essay over de behoefte aan een nieuwe solidariteit.




Your comment


ANTI-SPAM:






Overview