De 'kerremesse' van Kinshasa



Na de onaangekondigde zomerstop (sorry) vind ik het wel een goed plan deze blog te hervatten met de kermis van Kinshasa. ‘Kerremesse’ heet het lokaal en ik was eerlijk gezegd nogal verbaasd: ten eerste dat er een kermis in Kinshasa was en ten tweede dat deze ook echt zo werd genoemd, een verbastering van het Nederlands.

Aan de hand van mijn trouwe gids reisde ik gistermiddag af naar een van de volkswijken aan de voet van een enorme toren, die hier met veel gevoel van romantiek ‘Tour Eiffel’ wordt genoemd, maar in werkelijkheid een bijna 200 meter hoge betonnen kolos is, bedoeld voor TV-antennes en zo meer, en voor de rest even afzichtelijk, ontoegankelijk als alle werken die Chinezen hier achterlaten – inderdaad dit is ook weer het resultaat van het Aziatische architectonisch vernuft.

Genoeg hierover, we arriveren op een enorme vlakte, een plek die eens bedoeld was om industriele werken neer te zetten. Er staan nog steeds restanten die hieraan herinneren: ijzeren staketsels, betonnen fundering en hier en daar een gammel dak op palen, waar tussen vuil, wind en stof vrij spel hebben.

Onder dit industriele erfgoed staan honderden kraampjes, de meeste niet meer dan een tafeltje en soms zelfs dat niet eens: de koopwaar ligt dan op het gebroken asfalt uitgestald. Er is weinig variatie in aanbod: feestmutsen, jolige carnavalsmaskers, plastic speelgoed (Chinees, inderdaad). En natuurlijk eten en drinken: er kan in Kinshasa niets gebeuren zonder terrassen, die Congolese variant van de West-Afrikaanse ‘maquis’, de ‘cabaret’ van Oost-Afrika en in Europa is dat eigenlijk ook weer gewoon een terras. Duizenden plastic stoeltjes, een veelvoud aan bierflessen en de rest gaat dan vanzelf.

Het is een melange van de Amsterdamse Vrijmarkt op Koninginnedag (sorry, dat’ koning’ wil nog niet echt lukken bij mij), de braderie van de plaatselijke kerk en de rommelmarkt van de scoutinggroep ineen en dan in megavorm. Het publiek bestaat uit heel veel gezinnen, jonge kinderen en tieners, maar dat lag vooral aan het tijdstip van ons bezoek, zo in de middag. ’s Avonds/’s nachts is de ‘kerremesse’ natuurlijk gewoon een echte Kinois openlucht disco voor een generatie-ouder.

De echte kermis ligt wat verscholen achteraan, we waden door tientallen terrassen en verkoopstalletjes eer we arriveren bij het hoogtepunt van de dag. Wat er staat is dit: drie zweefmolens (waarvan er een kapot is), een heuse rups op houten banden: zo eentje die golvend rondjes draait onder een gescheurde kap, zodat het wel echte rups lijkt die op het punt staat te ontpoppen. En tien botsautootjes die hard rondjes rijden onder dertig vierkante meter overkapping.

De rups heb ik wel geprobeerd, nostalgie van mijn vroege jeugdjaren, de zweefmolen vreesde ik daarentegen een beetje. Ze was niettemin verreweg het meest populair, de wachttijd liep al snel op tot meer dan een half uur. Maar mijn begeleidster vertelde tussen neus en lippen door dat vorig jaar de molen plotseling stilstond door een stroomstoring – we zijn in Kinshasa tenslotte. De passagiers zweefden ongewild en wat angstig enkele uren in de lucht zonder vooruit te komen en eruit klimmen was evenmin een optie. Dus, nee dat liet ik maar aan me voorbij gaan.

De staat waarin de kermistoestellen zich bevonden, was dan ook allerbelabberst: afdankertjes uit Europa uit de jaren zestig van de vorige eeuw vermoed ik, kreunend van stof, roest, gebutst en gebotst, er ontbraken aantoonbaar essentiele onderdelen en dat alles maakte dat de feestelijke kermis elk moment gierend en krakend stil kon komen te vallen.

De ‘kerremesse’ staat model voor de algehele staat waarin Kinshasa verkeert en natuurlijk ook de rest van het land, maar dat laatste in een nog verregaande staat. Een maatschappij die leeft en teert op het de afdankertjes van Europa. Niet omdat de Congolezen daarvoor gekozen hebben, maar omdat het goedkoop is, en omdat er voor de echte Congolees natuurlijk helemaal geen keus is. Voor ons in Europa is het wel zo makkelijk zo’n dumpplaats te hebben voor onze afgedankte kleding, schoenen, auto’s, televisies, wasmachines, telefoons, computers en ga zo maar door.

Ik kom hier autobussen tegen waar de bestemming nog steeds ‘Herkenbosch’ is of ‘Zundert’ is; de vrachtwagens vervoeren onverminderd cement, meel of fruit uit Tiel, Zaventem of Maastricht – alleen de nummerborden zijn vervangen. De T-shirts dragen opschriften van bars in zo’n beetje alle uitgaansgelegenheden van Belgie en Nederland, of ze komen van Blokker, Hema en de lokale voetbalclub in Leuven. In alle gevallen weten de nieuwe eigenaren uiteraard niet welke teksten ze met zich meedragen en hoe lachwekkend dat kan zijn: ‘My whole family was killed by zombies and all they left was this bloody T-shirt’, las ik gisteren. Het lijkt me een goed plan om al die opschriften te verzamelen en in fotoboek of leuke internesite te publiceren: Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten is wellicht geinteresseerd?

De massaliteit van al die afdankertjes geven aan Kinshasa het beeld van een verlopen stad – een miljoenenstad die met draadjes, houtjes en touwtjes bij elkaar wordt gehouden. En dat is natuurlijk ook zo. Wat bij ons – sorry bij jullie, ik woon nu eenmaal niet daar maar hier – als afgedankt en niet meer te repareren wordt beschouwd, begint hier een tweede leven. Enkele blogs geleden verhaalde ik over hoe mijn computer werd opgelapt door een Congolese techneut – het is slechts een voorbeeld. Alles wat hier kapot gaat – en dat is heel veel en heel vaak – wordt door een deskundig oog aan onderzoek onderworpen en met schroefjes, plakband, lijm, spijkertjes en ijzerdraad weer gereanimeerd. Tot de volgende panne...  zoals met mijn computer een week later gebeurde.

Tegen de achtergrond van deze slopende permanente en eindeloze reparaties, en de uitzichtloosheid dat het telkens weer opnieuw moet gebeuren, in combinatie met het machteloze gevoel dat het uiteindelijk allemaal om Europese afdankertjes gaat, is het niet vreemd dat de Chinezen zich in zo’n warme belangstelling mogen verheugen. Zij leveren immers spiksplinternieuwe waar: computers, mobiele telefoons, televisies, huisraad, kleding, speelgoed, keukenapparatuur en ga zo maar door. En dat tegen een prijs die vaak nog lager ligt dan die van de tweedehands Europese troep.

Natuurlijk, de houdbaarheid is uiterst beperkt, ook al staat dat nergens vermeld. Maar wat maakt dat uit, het gaat vooral om het gevoel een nieuw mobieltje, tablet, computer, staafmixer of sexy jurk te mogen hebben. Al is het dan maar voor eventjes, in dat eventjes straalt en blinkt het, en dat kan onmogelijk gezegd worden van al die stoffige, roestige en gekreukte waar die uit de kelders en van de zolders in Belgie en Nederland (en de rest van Europa) komt.

Er zijn, zo las ik onlangs, al meer dan een miljoen Chinezen in Afrika. Dat lijkt veel, maar op het totaal aantal Chinezen is het natuurlijk een speldeprik – en voor het hele continent Afrika verdampt een miljoen nieuwelingen eveneens. Het gaat niet om dat getal van een miljoen, waar er werkelijk toe doet is wat ze hier in Afrika komen doen. Wat ze hier komen aanrichten is beter verwoord: de olie, de diamanten, het koper, het goud, het hout, het uranium en al die andere rijkdommen wegkopen. Zeker, ze betalen er voor. Een prijs die ver onder de werkelijke marktwaarde ligt, wat de Chinezen menen te kunnen compenseren door scholen, ziekenhuizen, voetbalstadions en wegen te bouwen – voor niks. Dat laatste wordt vergemakkelijkt omdat het doorgaans gedaan wordt door Chinese dwangarbeiders, uit China geimporteerde gevangenen.

Ergens las ik dat het een nieuwe vorm van kolonisatie is. Ik zou het zelf nooit zo durven bedenken, laat staan opschrijven. Maar het is natuurlijk wel waar: Afrika wordt leeggeplunderd door Chinezen, die niets anders achterlaten dan Chinese infrastructuur, waarvan wij allen wel weten hoe dat er bijstaat over vijf of tien jaar. Precies: in dezelfde staat als de tweedehands rommel die uit Europa in Afrika wordt gedumpt.

Zo blijft het hier in Kinshasa en de rest van Afrika nog lang een grote vuilnisbelt van vergane Chinese blink en Europese recycling. Of ik niet een beetje overdrijf? Nee hoor, ik vrees dat het zelfs nog veel erger is, maar ik heb niet alle feiten en waarnemingen bij de hand. Ik loop over een kermisterrein, zie de goedbedoelde Europese rotzooi en de cynische Chinese nieuwe troep en denk:  deze kermis is de verbeelding van Afrika.  Heerlijk, ik ben weer waar ik begonnen ben en zo gaan we straks voor met de volgende blog: ontwikkelingswerkers maak uw borst maar nat!

 




Comments

No comments posted

Your comment


ANTI-SPAM:






Overview