Afhankelijkheid



Er is een afschuwelijke ramp gebeurd in een land hier heel ver weg. Het land geniet enige bekendheid vanwege een nietsontziend militair regime en een bevallige activiste die daar al jaren tevergeefs tegenin gaat. Op de televisie en radio zie/hoor ik oproepen om geld te storten op giro 555 van de Samenwerkende Hulporganisaties. Er verschijnen beelden van veel water, veel ruïnes en ander ingestort materiaal en enkele descent opgenomen drijvende lijken. De dame van de voice over zegt op smekende stem om vooral veel geld te storten, omdat het in nood verkerende volk van het verweg land daaraan heel veel behoefte heeft. Geef, geef, geef nu…

De ruïnes en ravage zijn echt, de lijken ook, maar het zijn de beelden en de stem die irriteren. Natuurlijk moeten we helpen, massaal en met z’n allen. Maar niet vanwege de beelden en de stem. Ik zal uitleggen waarom.

kindgezin in de volkswijk Bwiza in de Burundese hoofdstad Bujumbura

kindgezin in de volkswijk Bwiza in de Burundese hoofdstad Bujumbura

Begin negentiger jaren werd de Sahelzone in Afrika getroffen door een hongersnood. Er verschenen beelden op de televisie van kinderen met hongerbuikjes, zigeunertraantjes en pruilende lipjes, vrouwen met lebberende borsten en hele oude mannetjes, omgevallen in het stof van het Saharazand. Een stem zei dat we moesten helpen en hij/zij deed dat zo smekend dat er massaal werd gestort.

Ik vroeg mijn toenmalige hoofdredacteur of het geen goed idee was om te gaan kijken wat er met al dat ingezamelde geld gebeurde. Hij vond dat ook een goed idee, waarschijnlijk vooral omdat het zo typisch Hollandse gedachte is: ‘Wat gebeurt er met mijn centen?’

Ik reisde af naar Mali – mijn eerste Afrikareis. Vanaf de vliegtuigtrap woei een geur van verbrand houtskool tegemoet, ik stapte in de spreekwoordelijke gammele taxi die mij door een zwoele nacht naar een hotel in de hoofdstad Bamako bracht, waar ‘s nachts de hoertjes aan de kamerdeur klopten: ‘C’est l’amour qui frappe…’

Daags daarop begon de reis door het zwaar getroffen Mali, die beelden en de stem zaten althans in mijn hoofd gebeiteld. Ik ontmoette lachende mensen, sterke mensen, met een ongelooflijk doorzettingsvermogen en een verbazend sterke wil. Ze leefden zoals ze al decennia, nee al eeuwen leefden. ‘s Morgens haalden ze water uit de bron, honderden meters van huis. ‘Ze sprokkelden brandhout, mijlenver van de vuurhaard. Ze stampten uren maniok fijn, in de schaduw van een apebroodboom. Als het ‘s middags te heet werd, legde ze zich te ruste. ‘s Avonds roosterden ze geitenvlees en dronken gerstenbier, vertelden elkaar verhalen, samen rond het vuur gezeten. Ze werkten, ze zwoegden, ze zweetten, maar ze leefden. Ze lachten en onthaalden me in elk dorp met kalebassen fris water en een comfortabele stoel van bamboe.

Er was niets van afhankelijkheid en de beelden en de stem van de Nederlandse beeldbuis die dat hadden opgeroepen vergruisden achter een begrip dat ik in de loop der jaren heb leren kennen als de force vitale. Levenskracht is het tegenovergestelde van afhankelijkheid en ondanks alle goede bedoelingen en oprechte overtuigingen zijn wij in het Westen nog te veel bezig met een nieuw soort afhankelijkheid te creeëren, in plaats van begrip en respect te hebben voor de kracht die mensen hebben.

We geven, omdat dat afhankelijkheid in stand houdt, met alle motieven die daaraan vastkleven: van zieligheid en mededogen tot klein en onder de duim houden. Het begrip respect komt er niet bij te pas. Dat past bij delen. Niet geven, maar delen. Natuurlijk schieten we te hulp als een medemens in nood is, waar ook ter wereld. Omdat wij rijk zijn – zo onnoemelijk rijk dat we het niet eens meer zien – en omdat we onze rijkdom verplicht zijn te delen met hen die het minder hebben. Voor de rest past respect voor de force vitale. Misschien dat wij die levenskracht wat kwijt zijn geraakt achter onze rijkdom. Het heet immers niet voor niets rijk-DOM.




Comments

No comments posted

Your comment


ANTI-SPAM:






Overview