Van Kinshasa naar Abidjan



 Ik schrijf deze blog vanuit Abidjan. Dat mag raar klinken omdat ik gisteren nog in Kinshasa zat, maar de tijd staat niet stil en ook in Afrika kun je gewoon in een paar uur van de ene kant naar de andere kant van het continent reizen. Zat ik gisteravond nog ergens in een donkere maar ook bruisende volksbuurt van Kinshasa in een restaurant van een ‘capitain a la Kasa Vubu’ te smullen, nu verblijf ik in airco gekoelde hotelkamer in de Ivoriaanse economische hoofdstad. Ik moet even voor mijn werk.

De reis er naar toe duurt vier uur, maar het is net zo’n cultuurschok als van hier naar Groenland. Vanmorgen stond ik om 4 uur op, en het enige wat me daarbij troostte toen ik mijn wekker stil sloeg, was dat mijn taximan nog eerder had moeten opstaan. Door een nog nachtelijk donker Kinshasa naar de luchthaven, ruim een half uur rijden, want opstijgen en landen gebeurt hier ver buiten het centrum. Nog nooit was ik zo vroeg wakker, of nog zo laat op, en dus kende ik Kinshasa op dat uur niet.

En dus wist ik vanmorgen even niet wat ik zag en hoorde: Kinshasa bruist 25 uur per etmaal, maar het schouwspel wat zich voor mijn ogen afspeelde, sloeg alles. Honderden, nee duizenden jongeren renden langs de verder vrijwel uitgestorven in het duister gehulde avenues en boulevards. Sommige zongen samen terwijl ze dapper langs renden, andere deden het zwijgend of hijgend: kilometers lang  kronkelde een bijna onafgebroken stroom renners over de brede asfaltbanen; diezelfde avenues waar overdag het autoverkeer stinkend, ronkdend en toeterend zijn weg probeert te vinden. Duizenden jongens en meisjes allemaal voor dag en dauw opgestaan om te sporten:  wat een fantastische en bizarre belevenis. Als ik niet wist dat ik wakker was geworden van een wekker, leek het wel een droom, zo’n hele rare waar je je later alleen flarden van herinnert.

De aankomst bij de luchthaven van Kinshasa deed dan ook vreemd aan, met een flinke dreun terug naar de harde werkelijkheid. Al ver voor aankomst bij het parkeerterrein eisten soldaten bij een slagboom een merkwaardig hoog parkeertarief van mijn taximan; en eenmaal op het parkeerterrein dromden de gebruikelijke bagagisten als vliegen rond de auto. Jammer voor hen dat ik alleen handbagage bij me had; en gelukkig voor mij want tussen parkeerterrein en luchthaven entree gaapte een honderden meters breed braak terrein, met diepe gaten en bonkige betonblokken. Hordenlopen tot aan de ingang, met halverwege in dat nog steeds ochtendlijke duister een roedel hangende politie-agenten. Tot hier en niet verder voor degenen die niet vliegen maar alleen maar gedag willen zeggen, luidde de norse boodschap.

De resterende driehonderd meter struinde ik dus alleen tot bij de aankomsthal. Daar waren weer veel andere agenten, en ook veel passagiers, maar helaas, geen luchthaven personeel.  Waren wij niet enige dagen geleden, bij de ticketboeking, bars gemaand stipt om 5 uur ’s morgens op de luchthaven te zijn door diezelfde grond stewards en grond sterwardessen die nu zelf nog op een oor ergens op de grond lagen? Jazeker... en zij verschenen dus pas rond een uur of 6.

In dat tussenliggende uur ruim de tijd om de luchthaven nog maar eens te beschrijven: het welkom van het braakliggende terrein zet zich voort in de gebouwen zelf. Het is hier geen  chaos maar veel erger, het is een janboel.  De terminal van Kinshasa is een jaar of dertig geleden neergezet, een rond koepel vormig gebouw, over de architectuur is in die tijd echt nagedacht. Maar daarna waren de gedachten op: het interieur en de voorzieningen zijn nooit afgebouwd of neergezet. Er zijn winkeltjes die nooit open zijn, er zijn balies die niet functioneren, het inchecken gebeurt vanachter een houten tafel, het innen van luchthavenbelastingen (sic!) in een donker kantoor waar geen stroom is.

Wie hier nooit eerder is geweest, raakt gegarandeerd de weg en zeker ook zijn of haar kluts kwijt, en dat is nog maar het begin. Geen enkele beambte laat een poging ongemoeid om geld te vragen voor verder niet verleende diensten of gunsten. Het gebeurt recht onder een levensgroot bord waarop Corruptie wordt afgezworen, met als sanctie dat zowel de ‘’corrupteur als corrompe’ zullen worden bestraft. Met wat is niet duidelijk, ik vermoed dat het wel afgekocht kan worden. Het hengelen naar geld is zo openlijk en zonder scrupules dat ik even denk dat we in een val worden gelokt, dat bord staat er tenslotte niet voor niets. Maar dan realiseer ik me weer dat dit Kinshasa is en dat er in Congo nu eenmaal minimaal twee werkelijkheden bestaan: de echte van de vloer en de virtuele op het bord.

Wie een plek in het vliegtuig wil, mag het grotendeels zelf uitzoeken: niets is echt geregeld, niets georganiseerd, wat als enige voordeel heeft dat van enige veiligheidsmaatregel ook niet echt veel te merken is.  Mijn koffer wordt open en weer even snel dichtgedaan, zonder dat de beambte er ook maar een blik in heeft geworpen. Wel zegt hij dat hij dorst heeft, nog geen koffie heeft gehad en kijkt me daarbij even vriendelijk als doordringend aan.

Als ik, vele hordes later, eindelijk in een vliegtuig van Air Cote d’Ivoire zit, tuur ik door het raampje over de grijze tarmac: in het al even grijze ochtendlicht staan vliegmachines die het woord vlieg niet waard kunnen zijn; grote prehistorische monsterlijke metalen gevaartes, die uit een periode stammen toen vliegen weliswaar nog avontuur was, maar toch vooral ook doodsdangst en veel crashes betekende. Weer denk ik dat ik droom of op z’n best in een film speel als figurant... maar het is de naakte werkelijkheid op een luchthaven van de hoofdstad van het grootste land van Afrika...

Vier uur en twee ontbijten later (een gevolg van een tussenstop die Air Cote d’Ivoire maakt in Libreville) stap ik uit in Abidjan. Niet via een wiebelende trap op het tarmac, maar in zo’n echte moderne slurf. Bij de douane hangt een nummertjes automaat die aangeeft bij welke douanier je je moet melden en ten overvloede staat er ook nog een douane mevrouw die je dat aanwijst. De grenscontrole beschikt over een vingerafdruk scan en een cameraatje voor de pasfoto. Er wordt gewerkt met een professionele precisie en efficiency die ik zelfs in Belgie of Nederland nog niet ben tegengekomen en dat geldt al helemaal voor het vriendelijke ‘’Bienvenue’’ bij het teruggeven van het paspoort.

In de airco gekoelde aankomsthal krijg ik een vierkleuren brochure van alle aanwezige taxfree winkels in mijn handen geduwd en loop ik even later over glanzend asfalt naar een taxi-parkeerplaats.  Nog niemand heeft me om een bijdrage voor de koffie gevraagd, er hangt ook nergens een verwijzing naar corruptie, wat overigens allerminst wil zeggen dat het hier niet bestaat. Dat is namelijk wel zeker het geval, maar niet zo onbeschaamd en hongerig als in de stad waar ik vier uur geleden ben ingestapt.

Een uur na aankomst sta ik in een alweer airco gekoeld overdekt winkelcentrum en ben daar de enige blanke in een mega supermarkt-a-la-France: de rest van de klandizie zijn de doorsnee (!) Abidjanaises... de gegoede middenklasse, die Abidjan maakt tot wat Abidjan is.

Ik ken Abidjan, ik heb hier tot voor kort ruim twee jaar gewoond, dus ik vind snel mijn weg. Ik mag dus ook vergelijken met de stad waar ik sinds een half jaar bivakkeer. Is het allemaal slechter daar? Minder ontwikkeld? Dat laatste zeker, hoewel ik in Kinshasa nog nooit langer dan een kwartiertje naar een werkelijk functionerende pinautomaat heb hoeven zoeken. In Abidjan – economische motor van West Afrika – duurde het twee uur en negen automaten eer ik er een had gevonden waar werkelijk flappen uitkwamen... maar ja dat zijn Westerse luxe ergernissen (NB: En dat geld voor 'koffie' in Kinshasa moet toch ergens vandaan komen..). Voor de rest gedraagt Abidjan zich als een Westerse stad, met allure, maar vooral met een allure die echt is; niet zo kunstmatig opgedoft, afgeperkt en afgetopt voor een kleine elite als in die Congolese metropool.

Maar is Kinshasa daarom slechter...? Nee, zeg ik eerlijk. Ik mis mijn balkon, nu al. Ik mis mijn Congolese kennissenkring. Ik mis de Congolese humor en vooral de zekerheid dat ze mijn grappen en humor begrijpen, als enige van alle Afrikanen die ik de afgelopen kwart eeuw ben tegengekomen, omdat ze graag lachen en ook om zichzelf. Ik mis de joie de vivre, de force vitale. Ik mis het terwijl ik hier pas twee uur ben. En ik erger me nu al aan de arrogantie van de Ivorianen. Over drie dagen vlieg ik terug naar die donderse hel die Kinshasa heet. Maar die voorlopig wel mijn donderse hel is... zoals afgesproken en geboekt.

 




Comments

No comments posted

Your comment


ANTI-SPAM:






Overview