Christine is een meisje van plezier – verbeter: wás een meisje van plezier. Daarvan zijn er in Rwanda heel veel, vooral toen de ellende in het land het grootst was, want toen waren er veel blanke hulpverleners en aanverwant volk om die problemen op te lossen. Een aanzienlijk deel van de tijd die ze hier doorbrachten (en nog steeds brengen) lostten ze problemen op in bed met meisjes als Christine.
Ze was 16, mooi en een gewild object voor al die expats hier. Ik praat over 1995, toen ik zelf voor het eerst in Rwanda arriveerde. Christine werkte op straat, maar lichaam en leeftijd brachten haar al snel in de hogere kringen en hotels van dit land. Door de jaren heen hebben we een andere en daarom goede relatie opgebouwd, waarschijnlijk omdat ik een constant terugkerende persoon ben en omdat ik (mede daardoor) veel van de achtergronden van Christine weet (zie ook boek: Doodsangst & Levenskracht, hoofdstuk 9). Bovendien verdient deze jongedame veel respect: ze heeft met alle verdiende pecunia nu een aantal goedlopende winkels en reist heel Afrika en Europa door voor de zaak van haar laatste amant. Een Griek, die het al acht jaar met haar volhoudt en die in import en export doet.
Gisteravond werd ik door Christine uitgenodigd op wat later bleek een soort feestje te zijn van een vriendin die op de universiteit haar bul had gehaald. Donderdag was de grote dag voor alle afgestudeerden in Butare. In schril contrast met de statige plechtigheden van de diploma-uitreiking op de universiteit, vond het feestje plaats in een achterafhuisje in Kigali downtown. Achter een poort met een binnenplaatsje, zes huizen in een rij, koken onder een golfplatendak, waar de regen gestaag doordrupte. Op de binnenplaats stonden vier autowrakken (waarvan er een in de loop van de avond zomaar startte en wegreed, dikke plassen water uit de laadbak gutsend – uiteraard wel een chauffeur achter het stuur).
De receptie bestond uit een eenvoudige doch voedzame maaltijd, waarvoor zo’n twintig mensen aanschoven. Ik kende er, op Christine na, niemand. Maar dat was voor mij noch voor de anderen een bezwaar. Een van de voordelen van de muzungu in dit land is dat het weinig moeite kost om mensen te leren kennen: ze komen massaal op je af.
Zo schoven aan mijn zijde: “Doctor Cloud”, een musicus in een bloemetjespak. Hij was heel beroemd in Rwanda, zei hij, en vroeg of ik zijn liedjes kende. Ik antwoordde ontkennend, waarop hij een aantal stroves voorzong. Iedereen zong mee, dus hij was inderdaad beroemd. Sterker nog, later begreep ik dat ik met de Rwandese Frans Bauer had gepraat. Hij vond het van zijn kant een eer en vroeg me hulp bij een visum voor België, waar een nieuwe afzetmarkt wacht.
Toen kwam collega-musicus Sheif, minder beroemd, maar ook met rastahaar. Hij verdient de kost met karikaturen tekenen in The New Times, omdat zijn songs nog niet zo goed verkopen.
Vervolgens was er Tony, die gedichten en verhalen schrijft en graag journalist wil worden, maar dan wel in Europa, want Rwanda dat is duur en leidt tot niets. Verstandige jongen, maar zijn idealen stroken niet met de werkelijkheid.
Toen kwam Mr. Julius, eigenaar van een opnamestudio, die alles wel tof vond en graag een cd wilde maken met mijn schoonzus Clementine. Daarna een student agronomie die mooie verhalen opdiste over de veiligheid in dit land, toen een hele trits familie van de gediplomeerde. Ze hielden allemaal speeches in het kinyarwanda, dus ik verstond er niets van, behalve toen de gediplomeerde zelf in het midden van haar toespraak in gelukstranen uitbarstte. Er kwam bier en nog meer bier en iedereen was gezellig aangeschoten en steeds minder aanspreekbaar.
Aan het eind van de avond, het was inmiddels half twee, had ik twintig nieuwe bekenden. Ze besloten me, ter afsluiting van de feestelijkheden, mee te nemen naar KBC, dat staat voor Kigali Business Centre. Aldaar is een discotheek en eenmaal binnen begreep ik dat er in 13 jaar niets was veranderd in Rwanda. Er dwarrelden tientallen meisjes rond tientallen blanken: in een kwartier sloeg ik er vijf van me af, als waren het muskieten. “Het is hier nog steeds hetzelfde theater”, zei ik tegen Christine. Ze lachte, gaf me een kus en ging dansen. De volgende morgen om negen uur zou ze de bus nemen naar Kampala om kleren te kopen, voor haar winkels in Kigali. Nu was ze weer even het meisje van 1995.