Binnen het land en daarbuiten



De stier trekt en trapt met zijn poten, hij weet wat hem te wachten staat. Op een meter afstand ligt het dampende vlees van zijn voorganger, de bloederige huid gespreid over de stenen, in de kop doodsstarende ogen. Een man met wit voorschot hakt de ribbenkast in repen – met een machete, inderdaad. Maar daar waren die machetes ook echt voor bedoeld.

Vier man trekken de tegenspartelende kolos tegen de grond, een houdt zijn kop omhoog, de ander snijdt bliksemsnel de keel door. Het beest trilt en schopt nog lang na, ook als het bloed al uit hem weggutst. Dan staren ook zijn ogen doods naar de helderblauwe hemel met daarin een stralende zon.

Het is acht uur ‘s morgens, we zijn op de markt van Save – tien minuten gaans van Butare. Diep in het binnenland, hoewel Save ook de bakermat van de katholieke kerk in Rwanda is: hier werd de eerste kerk gebouwd door witte paters met tropenhelmen en lange baarden, net zolang als hun witte jurken. Het moet een bizarre ontmoeting zijn geweest met de halfnaakte Rwandezen uit die tijd. Tegenwoordig lopen de paters in lange broek, net zoals de Rwandezen zelf – laten we zeggen dat ze elkaar wat tegemoet zijn gekomen.

Aan het Meer van Kivu, bij Gisenyi.

Aan het Meer van Kivu, bij Gisenyi.

Save heeft een markt op zondagmorgen die alleen Jeroen Bosch kan beschrijven. Zeker, ik heet ook Jeroen, dus ik doe een poging. Een slachterij in de open lucht, de stier is inmiddels tot boeuf bourginon gehakt en vermalen, alleen zijn ruggegraat blijft over. De rest ligt onder een afdak, samen met het vlees van tientallen andere runderen, geiten en schapen. Alles wordt verkocht: lendelappen, sukadelappen, biefstuk, darmen, hersens, bloed en andere ingewanden.

Naast de vleeshal heeft een mevrouw posters in de aanbieding: Jezus en Maria naast Beckham en Arsenal. De tomatenverkopers zitten bij de tomatenverkopers, de radioreperateurs bij de radioreperateurs, de fietsenmakers bij de fietsenmakers, de oliebollenbakkers bij de oliebollenbakkers en het pluimvee bij het pluimvee: kippen, konijnen en cavia’s. We kopen er een voor Miguel, de tweede: de vorige is opgegeten door een kat, die ‘s nachts het huis in sloop.

Behalve de cavia nemen we ook een jongetje mee naar huis. Hij heet David en is door de UNHCR vanuit Congo naar Rwanda “gerepatrieerd”. Mooi woord voor over de grens dumpen, want hier kent hij heg noch steg. Zijn vader moet ergens in het land zijn, misschien Kibuye, misschien ook niet, vertelt hij op de terugweg in de auto aan Clementine. Hij wil dat het Rode Kruis hem helpt. Veertien jaar is hij en al even lang vluchteling, dan wen je vanzelf aan hulporganisaties en weet je precies wanneer je ze nodig moet hebben en ze er weer eens niet zijn. Hij zit nu bij ons thuis op een stoepje en kijkt naar Miguel en Sandrine alsof het maanmannetjes zijn. Waarover later meer.

Save is goedkoop, en daarom mag ik niet samen met Clementine en Julliette over de markt lopen: een blanke heeft een verkeerde invloed op de prijzen. Ik struin alleen, mompel “Goedemorgen, hoe gaat het, goed, met mij ook, ja, nee, nee, nee” in het kinyarwanda en hoewel mijn woordenschat daartoe beperkt blijft, denken de marktverkopers en alle klanten dat ik Rwandees spreek en versta – ik laat hen graag in die illusie en mijzelf ook.

Hier in het hart van Rwanda voel ik me thuis, tussen mensen die ik niet versta maar wel begrijp en omgekeerd – dat laatste hoop ik althans. Hier ruikt het naar rode aarde, warm bloed, dampend vlees, geurige peterselie, tomaten, aubergines, kool, smeerolie van de fietsenkettingen en zweet van ploeterende jongens en sjansende meisjes in verschoten pagnes, met een lach van hier tot aan de evenaar – honderd kilometer naar het noorden voor de geografici onder jullie.

Ik sjok verder en bedenk dat de werkelijkheid hier tastbaar aanwezig is. Bijvoorbeeld deze: vologens statistieken is 40 procent van de Rwandezen nog analfabeet. Ik denk dat 40 procent niet analfabeet is: niemand spreekt hier Frans, een enkel mompelt “Koedmorni” wat goedemorgen in het Engels betekent. Niemand kan hier een woord Frans of Engels schrijven, het beste doen ze dat in het kinyarwanda zelf en vaak zelfs dat nog niet.

De regering wil dit land tot een ICT-staat van Afrika maken, naar voorbeeld van Singapore. Inderdaad is Singapore ook klein, maar daarmee houdt elke vergelijking op – behalve misschien dat deze Aziatische ministaat ook zo aangeharkt en opgeruimd is als Rwanda. Niets op deze markt in Save lijkt hier op ICT, de radio’s worden met de hand gerepareerd, net zoals de fietsen, de zaklampjes en ander technisch vernuft. In de wijde omtrek is geen computer te bekennen en als ik er een zou neerzetten zou niemand hem zelfs herkennen.

Maar deze wereld wordt zorgvuldig afgeschermd van diegenen die in de Novotels en de Mille Collines verkeren in de hoofdstad. Daar tel je niet mee als je geen laptopje op je terrastafeltje zet, inclusief wireless verbinding, zodat je fijn kunt skypen met je zakenpartner in Londen of Washington. Dit land bestaat letterlijk uit twee werelden: de hoofdstad en de rest. Niet alleen dat: de rijkdom tegen de armoede, de welvaart tegen het welzijn, de centen tegen het geluk, de nietszeggende glimlach tegen de klaterende lach….

Enfin ik kan nog wel een tijdje doorgaan, maar de essentie zit in dit: de armste mensen wonen in het binnenland, de rijkste, doorgaans Engelssprekende mensen wonen en verkeren in Kigali en hebben de macht in handen – alle macht en dat uit allemacht. Ik was er zelfs al teveel aan gewend, maar een Nederlander die na vijftien jaar eens terugkeerde naar het land waar hij (voor de oorlog) had gewerkt en gewoond, die zei het me gewoon, rustig op het terras van Chez Lando: “Deze stad ken ik niet meer terug.” Hij benoemde het letterlijk wat er ook al op duidde dat hij hier (te) lang was weggeweest, want het is tegenwoordig verboden om dat hardop te zeggen.

Soms moet je gewoon lang weg zijn geweest om dingen te zien die ik even was vergeten te zien…




Comments

No comments posted

Your comment


ANTI-SPAM:






Overview