Ontwikkelingssamenwerking is gebaseerd op een simpel principe. Ergens is een probleem, armoede, honger, ziekte. Dat probleem moet worden opgelost en dat gebeurt door mensen die niet arm zijn, geen honger hebben en ook gezond zijn. Doorgaans weten ze ook waarom ze in die situatie verkeren en dat willen ze graag overbrengen aan de lijdenden.
Ontwikkelingswerk is dus vraag gestuurd, maar dat verandert al snel, helaas, in aanbod gestuurd. Het geld voor de hulp van rijk naar arm moet bij de rijken worden verantwoord: het moet passen in een begroting, het moet uit te leggen zijn aan de mensen die de begroting betalen, die immers vinden dat alles wat niet voor henzelf bestemd is, op z’n minst vragen oproept. Dat verklaart de grote vraagtekens die voortdurend geplaatst worden bij het nut van ontwikkelingshulp enerzijds en de permanente drang van de ontwikkelingssector naar “draagvlak’ in de samenleving.
Het verantwoordingsgedrag leidt tot twee soorten mensen die in de ontwikkelingssector de toon zetten: de boekhouder, wiens wereldbeeld doorgaans wordt bepaald door de randen van een Excelbestand, nuttig als faciliterend middel, maar niet als doel. En de hulpverlener die vindt dat omdát hij/zij hulp verleent, kritiek daarop uit den boze is. Niet van de gever, maar ook niet van de ontvanger.
De hulpverlener bepaalt het aanbod. Weliswaar doen hulpverleners voorkomen alsof dat aanbod voortkomt uit de vraag van de ontvangende arme, maar de werkelijkheid is anders. Hoe er hulp wordt verleend, wat er aan hulp wordt verleend, waarom en aan wie, wanneer en waar: dat beslist de hulpverlener. De ontwikkelingsorganisaties bepalen ‘themalanden’(waar), ze bepalen ‘thema’s’ (wat, waarom), ze bepalen voor hoelang (wanneer), en in welke vorm (hoe), wie wel en wie niet op de lijst der gelukkigen mogen (wie).
Veel ontwikkelingsorganisaties vermelden in hun publiciteit (jaarverslagen, websites) dat ze nauw samenwerken met lokale organisaties en alleen doen wat die vragen. Wat ze niet vermelden is dat ze zelf die organisaties selecteren, dat zij bepalen wie wel en wie niet sterk genoeg is, wie wel of niet aan de doelstellingen beantwoordt, de thema’s, de landen, de mensen.
Als gevolg daarvan ontstaat ook in de ontvangende landen een merkwaardig proces. Omdat de gever bepaalt, organiseren lokale bewegingen zich naar wat de gever in de aanbieding heeft. En niet naar de behoefte in een land. En dat is een reden waarom ontwikkelingswerk niet werkt, want zo blijven de werkelijke behoeften gewoon bestaan.
Voorbeeld: tegenwoordig is gender nogal in en Gender Based Violence al helemaal. Een lokale organisatie in Congo, waar geweld tegen vrouwen eerder usance dan uitzondering is, beklaagde zich erover dat er inmiddels zoveel internationale organisaties actief zijn op dat gebied, dat er een veldslag gaande is tussen die clubs en dat de Gender Based Violence daardoor een heel andere karakter heeft gekregen. In ieder geval had de betreffende Congolese organisatie er nog geen resultaat van gezien en zelf mocht ze ook niet meedelen uit de pot geld: ze had wel ervaring met het onderwerp maar niet de capaciteiten omdat in een op Westerse maatstaven gebaseerd projectvoorstel te gieten (Logical Framework, input, output, outcome, results en andere dieventaal).
Als Gender Based Violence door Westerse donoren tot hoogste prioriteit is bepaald (hoezo: de vraag is leidend?), vliegen de Westerse ontwikkelingsorganisaties daar als vliegen op de stroop op af. Er is veel geld te verdelen, en wie er niet in slaagt om mee te dingen en uiteindelijk mee te doen, moet zijn organisatie op een andere manier draaiende houden.
Nu Gender hoog op de agenda staat, is armoede, honger en ziekte daarom nog niet verdwenen. Maar je kunt een halve eeuw na dato aanvang ontwikkelingshulp niet telkens hetzelfde beeld van hongerbuikjes tonen, ook al zijn ze er nog steeds. Het publiek in de rijke landen is dat beu en begrijpt bovendien niet hoe dat kan: heeft al dat geld dan geen zin gehad? Om die vraag met Ja te beantwoorden, verzinnen de ontwikkelingsorganisaties dus telkens wat nieuws, en proberen met cijfers aan te tonen dat de armoede afneemt, de ziekte ook en de honger eveneens. Tegelijkertijd wordt een merkwaardige spagaat gemaakt: om het eigen bestaan te rechtvaardigen, wordt het publiek in rijke landen ook telkens geconfronteerd met de staat van de hulpontvangende landen. Het gaat altijd om “een van de armste landen van de wereld” en soms voorzien met een nummer op een wereldranglijst: 168 van de 178 landen. Dus ontwikkelingssamenwerking heeft dan toch niet geholpen? “Jawel, maar het is een langdurig en gecompliceerd proces.” Einde discussie.
In plaats daarvan wordt elke twee jaar weer een nieuw beleidsthema bedacht: na projecthulp (waterputten financieren), kwam themahulp, kwam hulp aan landen, kwam hulp op basis van door Westerse landen bedachte criteria (‘Good governance’), kwam bilaterale hulp: van de rijke regering naar de arme regering, terwijl nu juist de afgelopen 50 jaar bedacht en bewezen was dat die regering helemaal niet arm is, maar alleen een arm land regeert en dat niet kan en alleen al om die reden geen hulp zou mogen krijgen.
Terug naar het begin: het aanbod bepaalt en niet de vraag. En het aanbod is inmiddels zo sterk georganiseerd en groot geworden, dat het een doel op zichzelf is geworden, waarin de boekhouder bepaalt en de hulpverlener beslist. Waar dat toe leidt in een volgende blog.
Paula | Dinsdag 15 December - 16:25 |
Hallo Jeroen, met je artikel van vandaag raak je een tere snaar bij mij aan. Hoe kun je als kleine organisatie weten of je de zaken echt goed aanpakt? Misschien ben je onbewust wel betweterig of hooghartig? Kennen jullie die twijfels ook? Paula. |