Er is een groep jongelui op bezoek, de theatergroep uit Kamazuru en nog wat lieden uit het binnenland op de heuvels. Ze zijn voor het eerst in de hoofdstad hoewel dat voor de meesten nog geen 40 kilometer verderop ligt: mensen reizen hier niet, karakteristiek voor een bergvolk, altijd op dezelfde heuvel en met zicht op de volgende hobbel.
Ze vergapen zich aan de luxe, weldaad, overdaad die Kigali te bieden heeft: alle elektriciteit, al die lampjes ‘s avonds, al die straatverlichting, al die nieuwe mooie grote huizen en de rijkgevulde schappen van Nakumatt. Duur, duur, maar tja “dit is wel ontwikkeling”, zeggen ze.
We praten wat heen en weer over dat laatste begrip en voorzichtig komen de opmerkingen en kanttekeningen. Die fontein die alsmaar water spuit, dat is toch pure verspilling van water? En die straatverlichting is dat niet ook verspilling van kostbare energie? Wie koopt er eigenlijk in die Nakumatt, behalve anderhalve muzungu en Rwandezen die aan de andere, rijke kant van de samenleving leven?
Dezelfden die in die nieuwe, mooie grote huizen wonen. “Ontwikkeling…”, constateren ze, met iets meer twijfel.
Ik leg hen uit dat op de plek waar eerst die nieuwe, mooie, grote huizen staan aanvankelijk gewone Afrikaanse woninkjes stonden, opgetrokken uit leem en baksteen, ik kan er nog net een paar aanwijzen als voorbeeld – ze zullen binnenkort ook gesloopt worden, hun bewoners de stad uit gejaagd, speculanten aan de gang om de goedkoop verkregen grond duur te verpatsen.
Ik vraag hen wat ze later willen worden, waarvoor ze nu studeren. Electricien, loodgieter, automonteur, verpleegster, onderwijzer.
“En wat verdienen die mensen zoal?”
“Nou, een goede elektricien verdient misschien 50.000 Rwandese francs (55 euro) per maand. Een onderwijzer 25.0000 (de helft dus, rekent u zelf maar uit).”
En die nieuwe, mooie, grote huizen daar, wat kosten die per maand aan huur?
Ze hebben geen idee. Ik vertel ze de bedragen, in Rwandese francs, voor u in de gangbare onderhandelingstaal hier: 1500 dollar, 2000 dollar, 2500 tot 4000 dollar. Per maand ja.
“Dus die elektricien, automonteur, onderwijzeres etc, die kunnen dat niet betalen. Dat betekent dat jullie later niet in Kigali kunnen wonen. Dat is niet erg, op de heuvels blijven wel van die Afrikaanse huisjes staan voor 30, 40 euro per maand of minder.” Maar tja, vraag ik dan: “Wie gaat hier in Kigali dan straks de auto’s repareren, de kinderen lesgeven, de elektriciteit aanleggen…?”
Een regering met een beetje visie kijkt eerst naar de wat het land te bieden heeft, en baseert daarop ondermeer het aanbod.
Een dergelijk gesprek had ik vorige week met een geheel ander soort mensen, die van de bovenlaag zeg maar. Zij zeiden dat het de regering niet kon worden verweten dat er geïnvesteerd werd in nieuwe, dure grote woningen. Omdat de markt dat hier nu eenmaal zo vraagt en investeerders buiten Kigali niets te investeren zien.
Denkfout. Niet de investeerder bepaalt hoe de stad zich ontwikkelt, maar het bestuur.
Toch weer niet zo’n denkfout, want investeerders en bestuurders zijn vier handen op één buik en vaak zelfs slechts twee handen die aan diezelfde buik vastzitten. En die het een zorg zal zijn als het plebs de stad moet verlaten.
Wie zijn het plebs? Dat zijn de mensen die de oorlog overleefd hebben maar die de oorlog nog steeds in hun hoofd hebben. In datzelfde gesprek bij de bovenlaag werd geopperd dat dat er toch niet zoveel konden zijn: zo’n 100.000 werd genoemd. Dat getal wordt verspreid door diezelfde bestuurders annex investeerders, anders kan ik niet plaatsen waar het vandaan komt: die hebben er belang bij die groep te minimaliseren omdat ze met hun arme kledij en armetierige woninkjes het imago van ontwikkelend Rwanda verprutsen.
Het is zo cynisch fout. Er waren in 1994 900.000 slachtoffers, op een bevolking van 7 miljoen: dat is ongeveer 13 procent. Er waren op dat moment 18 procent Tutsi, en dat betekent dus ongeveer 1,2 miljoen mensen. Niet alle Tutsi zijn vermoord, hoewel afschuwelijk veel, maar alleen op basis van deze rekensom (cynisch, maar cijfers zijn altijd cynisch) waren er dus al zo’n 300.000 overlevenden en waarschijnlijk meer. Er zijn ook anderen vermoord en bovendien: als ik op basis van mijn eigen 15 jarige ervaring in dit land tel kom ik tot ergens tussen 500.000 en een kleine miljoen overlevenden. De overigen 9 miljoen van dit land anno 2010 is hetzij ná 1994 geboren, dan wel na 2 à 3 jaar en masse teruggekeerd uit de vluchtelingenkampen (3 miljoen), dan wel uit de diaspora van Congo, Burundi en vooral het anglofone Uganda binnengekomen. Die laatsten (anglofonen) zijn ruw geschat 1 miljoen mensen en ja die profiteert fijn van een spuitende fontein, straatverlichting en grote, dure nieuwe woningen.
Alleen is er straks niemand om de kraan aan te zetten, de kapotte lamp te vervangen, de auto te repareren en de kinderen les te geven.